Hij is pas drieënhalf, maar soms zou ik zweren dat hij al
twee jaar ouder is. Dat heeft niet zozeer te maken met zijn lengte, maar met
zijn gedrag. Sinds hij naar school gaat, is hij opengebloeid van een verlegen,
afwachtend peutertje tot een mondige kleuter die voor in de rij staat als het
op deugnieterij en verhalen vertellen aankomt. Een stoer venteke dat weliswaar
niet altijd weet wat hij wil (wil je boter op je boterham – nee, ja, nee, ik
wil niet, ik wil toch) maar desondanks fel op zijn strepen kan staan als het erop
aankomt.
Stoer met de bijhorende gestes, uiteraard: gebalde vuistjes
uitdagend in de lucht gepunched, kwajongensgrijns onder glimmende oogjes en
opgetrokken neusje, haartjes met gel tot de out-of-bed look gestyled. En dan de
oorlogskreet: “Hotdogs!” Of: “Piemelballetjes!”, gevolgd door amper ingehouden
gegrinnik. Trots op zijn nieuwe schoenen, trots op een nieuwe trui. Helemaal
weg van dinosaurussen, met T-rex en dromaeosaurus voorop.
En dan kom je ook nog eens tot de constatatie dat je het
beddengoed van je zoon van drieënhalf al een week niet hebt moeten verversen.
Zeven nachten waarin hij rustig doorsliep, zonder huilend wakker te worden van
een natte broek, zonder dat hij daar als een verloren schaapje in de badkamer
staat te rillen terwijl je hem zijn pyjamaatje uittrekt en hem wast.