woensdag 22 mei 2013

Voltijds versus deeltijds werk gecombineerd met gezin?

Deeltijds werken is niet zomaar een keuze die je eventjes tussen de soep en de patatten maakt, en al evenmin eentje die je alleen maakt. Er komt veel meer bij kijken dan meer thuis te zijn voor de kinderen: onder andere pensioenrechten, eventuele uitkering, en sowieso minder inkomen. Voorlichting is dus aan de orde. Dat stelden minister van Werk Monica De Coninck, en ook professor genderstudies Veerle Draulans (KU Leuven en Universiteit van Tilburg) in de krant een maand geleden.

Het blijft een heikel punt in meer dan een opzicht. Het belangrijkste in mijn ogen is misschien wel dat de beslissing om deeltijds te gaan werken nog altijd eerder van vrouwen verwacht wordt; het interview met professor Draulans (Nieuwsblad, 18 april 2013) bevestigt dat. Van vrouwen wordt verondersteld dat ze carrière en gezin naast elkaar ‘uitoefenen’, dat ze voortdurend jongleren met hun verschillende identiteiten. Het is wellicht makkelijk om daaruit te concluderen dat mannen ‘het maar makkelijk hebben’, omdat zij duidelijk afgebakende terreinen hebben. Let wel: ik gebruik aanhalingstekens en het woord “wellicht”. Ik weet dat niet iedereen, man noch vrouw, over dezelfde kam kan worden geschoren.

Gisteren zag ik een beetje per toeval een aflevering van De Allerslechtste Echtgenoot van Nederland. Op het eerste zicht een zoveelste bewijs van slechte reality-tv, anderzijds toch weer verhelderend: de zogenaamde allerslechtste echtgenoten (AE’s) blijken mannen met een conservatief gedachtegoed, waarbij vrouwen instaan voor alles wat met het huishouden te maken heeft en de mannen feitelijk alle vrijheden genieten. De vrouwen van deze AE’s blijken het klagende, zeurende type waarmee ze ook weer een cliché bevestigen: er is geen eega behalve een kapotte grammofoonplaat. Dat laat de man voelen dat hij het nooit goed doet, en de vrouw dat ze alleen staat met al haar zorgen. Waar ontmoeten deze twee elkaar dan? Midden op de Brug der Liefde over de Kloof van het Leven – dat geloof ik graag. Want wat is liefde tussen twee mensen anders dan een bereidheid te delen: verantwoordelijkheden, betrokkenheid en affectie, interesses en tijd, ruimte voor elkaars voorkeuren en ideeën. Als je bereid bent samen een gezin te stichten, dan komen daar sowieso plichten en rechten bij, verantwoordelijkheden en afspraken. Daar kies je samen voor. Keuzes die een impact hebben op alle leden van het gezin, zoals de organisatie van het huishouden, vakanties samen doorbrengen of deeltijds werk, overleg je toch het best samen.
Want hoe rooskleurig je je het ook voorstelt als je pas samenwoont, trouwt, of net een baby hebt gekregen: de roze bril behoedt je niet voor de werkelijkheid, en die is feitelijk dat het gezin een goed geolied systeem moet zijn, dat duidelijkheid en structuur nodig heeft, willen alle leden van dit systeem zich blijvend gelukkig voelen. In mijn ogen is het gezin een van de meest complexe vormen van kernsamenleven. Je moet op elkaar kunnen vertrouwen, kunnen rekenen, en je moet bereid zijn om eender welke kreukel glad te strijken. Je moet tijd maken om de blijdschap en het geluk in je eigen kernsysteem binnen te laten, toe te laten. En wellicht het belangrijkste: je moet bereid zijn om met elkaar te praten, niet alleen over je wensen, je ervaringen en je dromen, maar ook over de toekomst van het gezin.

Vandaag staat in De Morgen een artikel over een radiopresentatrice die gefrustreerd is over minister De Coninck, omdat deze laatste deeltijds werken afraadt. Ik denk dat dat een beetje kort door de bocht is, gezien het artikel in het Nieuwsblad stelt: “Ook minister van Werk Monica De Coninck (SP.A) vindt dat vrouwen grondiger geïnformeerd kunnen worden. ‘Het is een belangrijke beslissing, met een grote impact. Een verplichte bezinningsperiode inlassen lijkt me praktisch moeilijk haalbaar. Maar betere voorlichting is zeker een interessante piste.'”

Voorlichting dus. Nadenken over keuzes. De radiopresentatrice in kwestie heeft “geen geld en tijd om moeder te zijn” en ze vindt “de druk op jonge gezinnen zo groot”. Het is een droog cliché, weeral, maar: je kunt ook niet alles hebben. Ben je daarom minder? Betekent de druk op jonge gezinnen dat je een huis moet kopen en liefst twee kindjes moet krijgen, en dan ook nog voltijds moet werken? Wat is er mis met huismoeder zijn, als je je daar zelf goed bij voelt? Een huismoeder verricht dagelijks minstens zoveel arbeid als eender wie, zij zorgt voor het welzijn van het gezin en zo dus ook voor gezonde leden van de samenleving. Ik denk dat het dus ook te maken heeft met je eigen gedachtegoed, wat je zelf belangrijk vindt in het leven, met al je verschillende identiteiten.

Los daarvan, sommige keuzes zijn geen keuzes.
Ik heb er niet voor gekozen voltijds thuis te zitten. Ik had een goedbetaalde baan, ik werkte als psycholoog bij de Bijzondere Jeugdzorg en deed wat ik graag wilde doen: kinderen met problemen helpen, begeleiden. En toen werd ik ziek, niet lang nadat ik in dienst was: fibromyalgie in een ernstige graad. Ik redde me nog die eerste maanden, vaak dankzij pure wilskracht en koppigheid; later werd het nodig om al mijn verlof en zelfs loopbaanonderbreking in te lassen – maar het mocht niet baten. Ik raakte mijn baan kwijt. En hoezeer ik hun standpunt ook begrijp, blij werd ik er niet van. Nu had ik niet alleen mijn pijn van de fibromyalgie, maar ook de pijn van een ontslag. De emotionele weerslag daarvan laat zich vandaag de dag nog voelen. De financiële ook.
Op het moment dat wij dachten dat we eindelijk konden beginnen sparen, kwam uit dat onze huisbaas mensen had opgelicht en dat het huis waarin wij woonden –zijn huis – verkocht moest worden om die schuldenput te dempen. Paniek in de tent. We hadden net een kind. We voelden ons klem gezet door de Wet van Murphy, na Turnhout waar zelfs een vrederechter aan te pas kwam omdat onze toenmalige huisbaas vond dat we zijn pand niet ‘vaderlijk’ genoeg bejegenden en de kosten die hij ons nog liet dokken voor we van hem af waren. Murphy besloot dat het genoeg was; ons bod op het huis werd aanvaard en alleen dankzij een financiële injectie van mijn ouders konden we voorkomen dat we aan moordhypotheek zaten. Ook nu blijft het nog knokken, ruim de helft van ons gezamenlijk inkomen (loon en uitkering) gaat op aan hypotheek. Over mijn pensioenrechten kreeg ik uiteindelijk alleen maar te horen dat het 'gewoon doorliep' ook al was ik ontslagen en arbeidsongeschikt verklaard. Het duurde niet lang voor ik mijn eigen pensioenpotje ging aanleggen. Gewoon, voor de zekerheid.
De radiopresentatrice stelt dat ze met haar kind en vriend wel nog op vakantie kan, dankzij voltijdse baan en zelfstandige in bijberoep. Dat zijn dus keuzes die ze heeft gemaakt, of moeten maken, om het leven te willen leiden dat ze nu heeft. Wij kunnen niet op vakantie, tenminste, niet jaarlijks. Ja, we dragen mooie kleren, sommige merkkledij, andere niet. We hebben vijf katten die we de beste zorgen geven. We hebben tuinvogels die we bijvoeren en een tuin die af en toe een nieuwe bloempje of plantje verdient. Andere dingen hebben we noodgedwongen opgegeven, zoals veel op vakantie gaan en veel boeken kopen. Leren roeien met de riemen die we hebben, heet dat. We zijn er op zich niet ongelukkiger door geworden, al ligt het huishoudboekje ook hier wijd open als dagelijkse reminder aan de kosten die we maken.

Ik heb niet gekozen om fibromyalgie te krijgen, maar bepaalde zaken heb je gewoon niet in de hand. Ik zou er veel voor geven om officieel weer te mogen gaan werken, al was het maar vanwege de sociale contacten; fysiek trek ik het helaas niet. Ik ben dankbaar dat ik van de ziekenkas ‘mag’ schrijven, dat geeft me toch een wat meer ‘nuttig’ gevoel. Ik ben dankbaar dat ik er die eerste jaren kon zijn voor Rune, dat ik er voor hem ben wanneer de school uit is. (En nee, mevrouw van het Riziv, het was niet dat ik werken niet zag zitten en mama worden wel, het ging mij in eerste instantie om de keuze om een kind te krijgen, los van alle rotzooi die het F-monster me al gegeven had. U had niet het recht om mij daar op aan te vallen.) Ik snap heel goed dat voltijds werkende mama’s dat missen, ik hoor dat vaak genoeg – die wens om er te zijn voor hun kind en die eerste verhalen te mogen horen – aan de schoolpoort. Daardoor voel ik dikwijls ook een beetje een buitenbeentje: ik heb wat de meeste mama’s niet hebben, alleen was het bij mij geen vrije keuze. Wellicht had ik ook overwogen om deeltijds te gaan werken zodra Rune er kwam. Of dat dan zou zijn omdat ik vond dat het moest of omdat ik het zelf echt wilde, tja, wie zal het zeggen?
De druk op jonge gezinnen, waarover de radiopresentatrice het heeft, voel ik voorlopig niet meer. Toen ik pas de diagnose van het F-monster kreeg wel. Want ik was jong en ik hoorde te werken. Dat ik het voltijds niet meer kon, was ook al een schandvlek – “mevrouw, u bent pas 28, u hoort niet thuis te zitten, en u ziet er niet ziek uit, u gaat best terug werken”. Nee, mijnheer de dokter, dat is net het probleem met fibro: je ziet het niet. Ik heb elke dag pijn, ik herinner me geen dag meer zonder. Triest? Vast wel, alleen is het voor mij zo gewoon geworden. Ja, ik ben gewend geraakt aan pijn, maar niet aan het feit dat ik nog altijd zoveel moet opgeven. Elke keer dat de verjaardag van mijn ontslag nadert (toevallig mijn eigen verjaardag, o ironie) ben ik een beetje uit mijn doen.

Er is blijkbaar wel grote nood aan een debat over de keuzevrijheid om deeltijds te mogen werken. Maar ik ben bang dat er veel meer wezenlijk zou moeten veranderen om dit debat tot een bevredigend einde te kunnen brengen. Want het gaat ook om de samenleving, die verlangt dat er door beide partners gewerkt wordt maar ook kinderen grootbrengt en liefst in een eigen huis, en die samenleving, dat zijn uiteindelijk al die individuen in kerngezinnen die keuzes moeten maken over onder andere het wel of niet deeltijds gaan werken. Indien de verwachtingen een stuk minder hooggespannen zouden zijn, indien mannen en vrouwen bepaald conservatief gedachtegoed laten verwateren en bereid zijn hun eigen steentje aan het kerngezin – en zo ook aan de samenleving – bij te dragen, dan denk ik dat we al een heel eind op de goede weg zitten. Keuzevrijheid is daarbij een belangrijk recht. Gelukkige mensen zijn, in mijn visie, zij die het gevoel hebben in zekere mate zelf verantwoordelijk te zijn voor hoe ze hun leven leiden. Daar hoort ook het samenleven bij. Dat sommige keuzes gewoonweg geen keuzes zijn, hoort ook bij het leven, maar het is zeker nuttig om daar af en toe bij stil te staan en na te denken over hoe je als gezin, als individu met deze ‘beperking’ om kunt gaan. En van daaruit werken aan je eigen geluk. Noem mij naïef, maar ik wil toch graag denken dat je in een gezin nooit helemaal alleen voor een hindernis staat. Ik ben me er echter wel van bewust hoe belangrijk het financiële plaatje is, en het is net dat plaatje dat zoveel keuzes tot verplichtingen herleidt en voor veel frustraties zorgt binnen de organisatie van het gezin.

Zolang het idee blijft heersen dat voltijds werken een verplichting is om effectief lid te zijn van de samenleving – waardoor kwaliteitstijd doorbrengen met het gezin een zeldzaamheid wordt – verwacht ik weinig structurele verandering. En dan ben ik stiekem toch een beetje blij dat wij niet aan het standaard plaatje voldoen, en dat ook nooit zullen kunnen. Misschien moet ik het F-monster toch een tikje dankbaar zijn. Boven de Brug der Liefde waar mijn man en ik elkaar opnieuw proberen te vinden na de veranderingen die de aankoop van het huis en het krijgen van onze stoere knul teweegbrachten, breekt de zon door de wolken.

EDIT: ik ben nu dus een soort van noodgedwongen huismoeder. Ik ben er altijd voor mijn kind, ik hoef nooit opvang te regelen als het vakantie is of als zoonlief ziek is. Maar mijn sociale contacten gebeuren hoofdzakelijk via email en facebook, sms of whatsapp. Het gedwongen afscheid van de arbeidsmarkt heeft me 'gedwongen' andere kwaliteiten bij mezelf te zoeken: zo heb ik inmiddels vijf romans op mijn naam staan, waarvan een verhalenbundel. Inkomsten daarvan geef ik zoals elke werkende mens aan bij de belastingen, zoals het hoort. En zo heeft iedereen zijn of haar eigen verhaal: daarom lijkt het idee van minister van Werk om goede voorlichting inzake deeltijds versus voltijds werk te geven helemaal niet verkeerd, voor zij die de keuze krijgen en kunnen/durven maken. Liever voorbereid dan achteraf spijt krijgen van een beslissing die zo bepalend kan zijn voor jouw gezin.

donderdag 16 mei 2013

Vrienden - ze zíjn


Elke levensfase kent zijn eigen vriendschappen. Als kleuter gaat het om spelen, lachen en vechten. Als kind ligt de klemtoon meer op het samen dingen doen, de spannende, stoute dingen vooral, maar ook snoepjes, verjaardagsfeestjes en geheimen delen. Als puber is vriendschap de kern van alles: weg met ouders, hoera voor peers. Afstuderen en verder studeren krijgen nieuwe vriendschappen, de verondersteld blijvende, de kwetsbare.

Je gaat ervan uit dat de dingen altijd blijven zoals ze zijn, zonder stil te staan bij de veranderende realiteit. Wanneer je een nieuwe levensfase instapt, wordt alles anders. Er is minder tijd om af te spreken, vaak ook minder energie. Wanneer de veranderingen ook een verhuizing met zich meebrengen, wordt het nog lastiger. Agenda’s samenleggen leidt niet zelden tot een afspraak maanden verder. Dat betekent dus aanpassen, en accepteren – iets wat je gewoon doet, omdat het niet anders kan en omdat je toch van elkaar begrijpt dat het allemaal een stuk minder eenvoudig is geworden. Contact houden is echter cruciaal. Ik bedoel, voor mij is elkaar zien een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde binnen vriendschap: je kunt op veel verschillende manieren contact houden tegenwoordig, een mail, een sms, een kaartje, je noemt het maar. En Facebook natuurlijk, al moet ik daarbij gelijk opmerken dat het veelgebruikte Gezichtsboek de neiging heeft elk ander contact overbodig te maken: wat als statusupdate gelezen wordt, wordt ook vaak beschouwd als een ‘op de hoogte zijn’, waarbij toch uit het oog verloren wordt dat FB slechts een momentopname is en vaak een masker voor de realiteit.

Ik denk dat het belangrijk is om bij een veranderende sfeer in een vriendschap de tijd te maken om met elkaar te praten. Net omdat het allemaal niet meer zo vanzelfsprekend is als vroeger. Als je je krazy kitty mode of je sarcastische kern niet meer tegenover je vriend(en) kunt laten zien, dan vermoed ik dat er iets aan de hand is. Immers, draait vriendschap ook niet om je kwetsbaar durven opstellen, vertrouwen geven en krijgen, leuke en minder leuke tot ronduit slechte dingen met elkaar delen? Is een vriend ook niet iemand die er voor je staat, wanneer je hem/haar het hardst nodig hebt, iemand die je dag en nacht kunt bellen (bij wijze van spreken)? En gewoon lekker idioot kunnen doen gewoon omdat het kan?
Of je nu getrouwd bent, een drukke baan hebt, kinderen elke dag moet weten te entertainen, je huishouden moet runnen – of een combinatie van dit allemaal – juist dan is het bevrijdend om even stoom af te blazen bij een vriend of vriendin: via mail of een date, maakt niet uit. En zodra de stoom is opgetrokken, draai je de krazy kitty mode knop om en geniet je van het moment.

Vrienden zijn onbetaalbaar en allerminst vanzelfsprekend. Ze zijn als lijm die je samenhoudt. Ze zijn als sterren, altijd daar zelfs al zijn ze tijdelijk niet zichtbaar. Ze zijn als bloemen, kleurrijk en prachtig. Ze zijn. Dus misschien is het geen slecht idee om ze te laten weten dat ze in je gedachten zijn. Wat denk je ervan?

maandag 13 mei 2013

Sorry, meneer en mevrouw de autobestuurder

Rijden met de fiets, zalig: de wind in je haar, de ochtendserenade van de vogels, de schoonheid van de zonsopgang. Als je geluk hebt ook nog zon op je gezicht, als je pech hebt is dat regen. Minder zalig is de rest: (vracht)wagens die langs je heen scheuren en je op een haar na missen. En wanneer dan die ene wagen toch nog het respect heeft om je voorrang te geven, heb je het veel te laat door.

Toegegeven, ik rijd graag met de fiets. Sinds Rune naar school gaat en ik tweemaal per dag, vier dagen per week, mijn ijzeren ros bestijg om zoonlief te brengen en te halen, is mijn conditie er ook nog eens ferm op vooruitgegaan. En het is uiteraard fantastisch rijden als de zon schijnt en je ingesmeerd met zonnebrand en een grote zonnebril op je neus tussen de aardbeivelden door rijdt, nagestaard door koeien en schapen, en de paar geitjes die je tegenkomt op je recreatieve route.

Maar er is ook de schoolroute. Op zich weinig aan: een tocht door de bebouwde kom, langs een ‘tussenwegje’ dat twee grote straten met elkaar verbindt en voor mij een kortere route betekent, en dan verder langs een hoofdweg (ook bebouwde kom) naar school. De toverwoorden hier zijn: bebouwde kom. Maximum snelheid van 50km per uur, dus. Slechts een enkeling lijkt zich daarvan bewust. Wanneer ik met Rune naar school rijd, gebeurt het bijna dagelijks dat we net niet aangereden worden door haastige automobilisten, die nog snel even langs ons heen willen en niet willen inhouden vanwege het middenbermpje dat om de twintig, misschien dertig meter de weg versmalt. Ze rijden nog liever spook dan in te houden. Erger is het wanneer vrachtwagens en tractoren hetzelfde proberen te doen.

Ooit reed ik achter een mindervalide fietser. Die reed met een soort driewieler voor volwassenen, met een bagagemand achterop waarin zijn krukken vastgemaakt waren. Het is een sympathieke knaap, die bij ons in de buurt woont. Wat echter opviel, was dat elke auto ook ineens veel sympathieker reed. Waar ik een dag eerder nog bijna van mijn sokken werd gemaaid, hoorde ik die dag al van op afstand hoe wagens vertraagden. En als het regent willen chauffeurs ook coulanter zijn: dan geven ze ineens voorrang waar ze je anders voorbij scheuren. Groot is dan hun verbazing wanneer je toch stopt – remafstanden zijn langer op een nat wegdek, ja, ook en misschien wel vooral met de fiets – en aangeeft dat ze maar moeten doorrijden, want het duurt toch even voor je weer goed en wel gestart bent. Sorry, meneer en mevrouw de autobestuurder, ik had het echt niet door. Ik ben het niet gewend, snapt u?

Toch rijd ik graag met de fiets. Het zou nog fijner zijn als ik niet elke keer overal ogen moet hebben en tig keer over mijn schouder moet kijken. Misschien moet ik overwegen om een zwaailicht op mijn hoofd te monteren…

maandag 6 mei 2013

Het oog van de naald

Gisteren las ik het ontstellende bericht van een dierbare vriendin die met haar auto over de kop ging in de Ardennen. Ze is bijna letterlijk door het oog van de naald gekropen – een fractie meer opzij en auto+vriendin waren gespietst door boomtakken. Dat ze haar gordel droeg, heeft haar gevrijwaard van ernstig letsel – blauwe plekken, een gehechte pink, door elkaar geschud. Het mentale leed, de schok van het gebeurde, zal een plek moeten krijgen; evenals het besef hoe anders het had kunnen lopen.

Het deed me meteen terugdenken aan het ongeval dat ik had, tijdens mijn eerste stage in een centrum voor kind- en gezinsondersteuning, zo’n 14 jaar geleden. Ik reed op de Meulestedebrug in Gent, een vreselijk gevaarte dat al meer reparaties gehad had dan wijlen Michael Jackson, en toen begon het: een oranje lampje lichtte op in het dashboard. Een vreemde geur walmde omhoog uit het ventilatieroostertje. Weinig later regenden stukjes ‘weefsel’ erdoor omhoog. Ik had geen flauw idee wat er aan de hand was. Dat het echt niet goed was, bleek al snel. Ik was snugger genoeg om de wagen aan de kant te zetten, maar toch weer te naïef: ik parkeerde de wagen netjes parallel, aan de kant van de straat, tegen de stoeprand, voor een huis met een fraai wit rolluik. Een man tikte tegen mijn raampje: ‘Madammeke, ge weet toch dat uwen otto in de fik staat, hè?’

Ik had het nog niet door, het drong écht niet door – in brand, hoezo in brand? – en haalde de autopapieren uit het handschoenenkastje, voor ik uitstapte en de auto op slot deed.
     Nee. Het drong gewoon niet door. Dat kwam pas toen een steekvlam over het dashboard schoot.
     De man die me aangesproken had, nam het heft in handen en graaide het blusapparaat uit de wagen. Het ding werd helemaal leeggespoten; intussen belde iemand de brandweer. Het vuur verspreidde zich snel. ‘Het is niet genoeg,’ riep de man. Er werd nog een brandblusser gehaald; we waren bij de haven van Gent, er waren grote gebouwen met grote brandblusapparaten. En nog was het niet genoeg.
     Gelukkig kwam de brandweer – na twintig minuten of zo.
     Ik was in paniek. Ik had geen mobiel bij me, en belde aan bij het huis waar ik voor stond. De hitte die van de auto kwam, was abnormaal. Het vrouwtje dat in het huis woonde, was geschokt. Niet zozeer vanwege mij en de wagen, maar vanwege de mogelijke schade aan haar huis. Ik belde mijn vader vanaf haar telefoon. Buiten sirenes. Ik stond helemaal alleen in de gang, het vrouwtje was nergens te bekennen. Ik voelde me compleet verloren. Ik vluchtte het huis uit, met knikkende knieën en huilend, en rende helemaal naar het eind van de straat. Overal stonden mensen, starend en wijzend naar de auto, geen aandacht voor iets anders. Sensatie. Ramptoerisme. De knal van de voorruit die het begaf, veranderde daar weinig aan.

Later kreeg ik te horen: ‘Twee minuten langer in die wagen en je was dood geweest.’
     De wagen was in brand gevlogen door een spontane kortsluiting in de stuurkolom. Iets wat vaker zou voorkomen bij het merk Opel (waarmee ik toen dus reed).
     Twee dingen zullen me altijd bijblijven van die dag: 1) nog geen twintig minuten voor de brand stond ik voor een verkeerslicht en realiseerde ik me dat ik rijden echt plezant vond; en 2) de eerste die me opving terwijl de brandweer nog druk bezig was met blussen, was mijn broer.
     Mijn vader verplichtte me de dag erna met de vervangwagen te rijden, en we gingen naar het ziekenhuis waar het vrouwtje van het witte-rolluik-huis blijkbaar opgenomen was, en ik bood mijn excuses aan voor haar gesmolten luik.

Maar hoe anders had het kunnen lopen.
     Het plaatsen van iets wat zo fataal had kunnen zijn, kost tijd. Aanvankelijk had ik het heel nodig naar de foto’s te kijken die gemaakt waren. Een uitgebrand vehikel, geraamtes van de stoelen, iets wat leek op een achterbank. Nu kan ik ze niet meer zien. Ik ben nog altijd beducht op vreemde luchtjes en vreemde flakkerende lichtjes in eender welke wagen waarin ik zit.
     Ik hoop heel erg dat mijn lieve vriendin het ook een plek kan geven. Ik ben heel erg blij dat we er nog is, dat haar kinderen nog een mama hebben en haar wederhelft nog een keitoffe vrouw.
     En o ja, het is ook fijn om er zelf nog te zijn, natuurlijk. Maar rijden over de Meulestedebrug doe ik nog altijd niet.