dinsdag 17 december 2013

Kleuterdraak


Hij is pas drieënhalf, maar soms zou ik zweren dat hij al twee jaar ouder is. Dat heeft niet zozeer te maken met zijn lengte, maar met zijn gedrag. Sinds hij naar school gaat, is hij opengebloeid van een verlegen, afwachtend peutertje tot een mondige kleuter die voor in de rij staat als het op deugnieterij en verhalen vertellen aankomt. Een stoer venteke dat weliswaar niet altijd weet wat hij wil (wil je boter op je boterham – nee, ja, nee, ik wil niet, ik wil toch) maar desondanks fel op zijn strepen kan staan als het erop aankomt.

Stoer met de bijhorende gestes, uiteraard: gebalde vuistjes uitdagend in de lucht gepunched, kwajongensgrijns onder glimmende oogjes en opgetrokken neusje, haartjes met gel tot de out-of-bed look gestyled. En dan de oorlogskreet: “Hotdogs!” Of: “Piemelballetjes!”, gevolgd door amper ingehouden gegrinnik. Trots op zijn nieuwe schoenen, trots op een nieuwe trui. Helemaal weg van dinosaurussen, met T-rex en dromaeosaurus voorop.
En dan kom je ook nog eens tot de constatatie dat je het beddengoed van je zoon van drieënhalf al een week niet hebt moeten verversen. Zeven nachten waarin hij rustig doorsliep, zonder huilend wakker te worden van een natte broek, zonder dat hij daar als een verloren schaapje in de badkamer staat te rillen terwijl je hem zijn pyjamaatje uittrekt en hem wast.

Ons draakje wordt groot. Even slaat de schrik je om het hart: het gaat zo snel. Zo is hij nog klein en hulpeloos, zo stuift ie zonder schrik de trap af om zo snel mogelijk met zijn nieuwe auto’s te gaan spelen. Morgen staat ie ineens naast je bed en vraagt om een brommer. Argh! Maar dan kan komt hij ineens bij je op schoot, slaat zijn armpjes om je nek en streelt je haar, terwijl hij met zijn plakmond tegen je wang mummelt: “Je weet dat ik van je hou, hè. Niet vergeten!” En dan wil hij weer even klein zijn. Je slaat je armen om hem heen, probeert de babygeur van weleer in zijn haartjes te ruiken – maar je ruikt alleen die gel, natuurlijk – en je voelt de zachtheid van zijn wangen. Laat het maar even duren, die kindertijd, waarin knuffels en kroelen nog opgeëist worden…

dinsdag 8 oktober 2013

Jongens zijn jongens, maar kijk uit voor de ´gender gap´

 
Laatst vertelde de kleuterjuf me met een halve grijns dat ze Rune en zijn beste vriendje Tomas tijdens de lunch uit elkaar moet zetten, omdat ze te veel gek doen en daardoor voor onrust zorgen tijdens het eten. Ik reageerde eerst met een “oh nee, echt waar?”, met zo’n ondertoon van moederlijke bezorgdheid, maar later, toen ik het deelde met anderen, vergoelijkte ik het al meer: “Wat wil je, twee jongens onder elkaar.”

Laat dan recent een interessant artikel in het DS Magazine verschenen zijn, getiteld “Wat is er aan de hand jongens?”, gericht op vooral het schoolleven. Wat al jaren geweten is, maar steeds als een hete ongewenste aardappel wordt doorgeschoven naar een ander departement: jongens en school, het is niet de beste combinatie. Volgens velen ligt het bij de jongens, die zich niet genoeg kunnen aanpassen, maar meer en meer raken anderen – experts, specialisten – ervan doordrongen dat het probleem niet bij de jongens ligt, maar bij het onderwijs: dat is, dixit onderwijssociologe aan UGent Mieke Van Houtte , “een keurslijf geworden waarin we elke leerling doen passen. Blijkbaar pas het systeem meisjes beter dan jongens”.
Volgens Inge Colen, directrice van De wereld van Indra, een vzw ter ondersteuning van jongeren, gaat ons onderwijssysteem ook te “verkrampt” om met jongens, juist omdat ons onderwijs zeer sterk op praten gericht is – en laat nu uitgerekend jongens geen echte babbelaars zijn… Jongens worden volgens Colen te weinig aangesproken op wie ze zijn en wat ze kunnen.
Ook het feit dat vooral vrouwen voor de klas staan, en veel minder mannen, doet de vraag rijzen of ons onderwijs te veel vervrouwelijkt, met als gevolg dat jongens eigenlijk meer meisjes moeten zijn of worden? Ik pik van andere mama’s op dat hun zoontjes op de lagere school vragende partij zijn voor les van een meester, want na al die juffen willen ze gewoon les van een man – en dat die jongens zich dan ook lekker in hun vel voelen in die klas.

Toegegeven, als ik naar onze spruit van drieënhalf kijk, dan zit hij de hele tijd te wippen, springen, kontwiegelen, rollen… Zelfs tijdens knutselen zit hij niet stil. Hij is het liefst bézig, actief, met armen en benen en ook nog eens zijn hoofd als het even kan. Hij leeft zich uit met zijn fiets en zijn step, met de bal en de korfbalmand van papa, hij rent en duikt, hij kleuterturnt (niet gewoon turnen, mama, kléúterturnen) en dat samen met zijn beste kameraad. De zeldzame rustmomenten spendeert hij voor tv, in bad en in bed – en zelfs dan is de kans zeer groot dat hij een of ander kunstje uitprobeert.
Soms word ik er gek van, eerlijk waar. Dat de kleuterjuf de twee kameraadjes uit elkaar moet halen tijdens het eten, kan ik dan ook perfect snappen. Ik vind het ook niet erg, want juf maakt ook geen enkel probleem van het wildebrasgedrag – ze heeft zelf een zoontje van hun leeftijd – en de kleuters krijgen voldoende kansen om hun energie kwijt te raken. Toch vraag ik me af hoe het gaat wanneer Rune naar de lagere school gaat. Is er dan nog plaats voor kwajongensachtige deugnieterij op de speelplaats en in de klas? “Orde in de klas, de boel onder controle: het blijft vaak het eerste streefdoel. Waardoor het potentieel van jongens te weinig wordt aangeboord” (DSM nr. 109, p. 20).

Jelle Jolens is neuropsycholoog en hoogleraar Brein, Leren en Educatie aan de VU Amsterdam en merkt op dat vragen aan beweeglijke kinderen om stil te zitten voor hen nu net een onmogelijke opdracht is, en het alsnog van hen eisen, is een vorm van afwijzing. Ik laat me er af en toe tot verleiden, het `Rune, zit nu eens stil`, en inderdaad: het werkt niet. Vragen om zelfs tijdens tv-kijken stil te zitten, is een onbegonnen werk. Het is niet dat hij niet wil, het sluipt er gewoon onbewust terug in: het wippen met zijn benen, het draaien met zijn voeten, het opspringen en dan weer gaan zitten. Ik kan me echter wel voorstellen dat zulk gedrag in klasverband niet altijd even gemakkelijk te hanteren is, maar om het volledig negatief te benaderen is natuurlijk ook geen oplossing. Jongens aanspreken op hun vaardigheden, zien waar ze wel goed in zijn, het is misschien de beste eerste stap die men in het onderwijs kan zetten. Want een splitsing van klassen, zoals in het artikel ter sprake komt, kan misschien werken voor bepaalde vakken, maar toch zeker niet meer voor de gehele schoolloopbaan – dat zou een gemiste kans zijn.
Jolens voegt eraan toe: “Het drukke en onderzoekende gedrag van veel jongens wordt vaak lastig gevonden. Maar de samenleving heeft wel nood aan mensen met peper in hun achterste; die uitvindingen doen, ondernemend zijn, een bedrijf uitzetten”.

Als ik zo naar Rune kijk, met zijn voorliefde voor turnoefeningen en schilderen – dan zou hij wel eens de eerste kunstenaar kunnen worden die schildert terwijl hij op de trampoline salto’s oefent…

dinsdag 24 september 2013

The Beauty of Nature


When I pulled the curtain this morning, there it was: A thick wall of fog. It was fairly magical to behold, I must say. The early hours of sunrise, and this white veil covering all.
Rune cried out in astonishment, he was very thrilled to go to school with all this fog around.

Before we set off, I pointed out a spider’s web, built like a pyramid, covered in morning dew’s beads and fog’s pearls. So beautiful. Rune was in awe. All the way down to school, we spotted those spider’s webs, one after the other, big ones and small ones, thin ones and thick ones – all covered in beads and pearls, glistening in the pale morning light, all draped and woven in hedges, shrubs and grasses alongside the road.

At school, I kissed Rune goodbye, and set off again, choosing the long way home, just to enjoy the beauty of nature. The Long Way leads through rural country, with meadows, cornfields and horse and cattle pastures. As I rode, I felt tiny droplets of fog clinging to my eyelashes, to my eyebrows and face. Even the tips of my shoes started to look kind of humid. I looked out for the lonely hare in the only lush meadow I pass there – the grass was glistening greyish white, but alas, no hare to be seen. You can’t have it all, now can you? There were a couple of chiffchaffs though, accompanied by a single wren that flung its inspiring song into the sky.

As I am writing, the sun is pushing the fog away. No more beads and pearls to be seen. But the sun brings this warm, golden gleam to all that was wet before – and thus brings another kind of beauty to the world.
I really do love nature.

dinsdag 10 september 2013

Verkeersveiligheid - tijd voor een beetje mindfulness

De fietsveiligheid van de schoolgaande jeugd staat ineens weer volop in de kijker – al moesten daarvoor eerst een triest aantal jongeren een (dodelijk) ongeluk krijgen. Met alle respect, maar de verkeersveiligheid tegenwoordig laat al veel langer te wensen over.
Gemeentes verschuilen zich achter ‘er staat al een bord maximum 30’ of achter ‘wij kunnen niets meer doen, de school is eveneens verantwoordelijk’. Intussen razen auto’s, vrachtwagens, motoren en bussen doodleuk aan meer dan 30 door de straten – en waar geen snelheidsbeperking geldt maar je misschien zou mogen uitgaan van gezond verstand, geldt het recht van de sterkste.

Wij wonen op pakweg 4km van de school waar onze zoon heen gaat. Voor mij betekent dat elke dag een halsbrekende toer door de dorpswijk, via een verboden-voor-auto’s wegeltje naar een doorgaande weg richting school. Onderweg kom ik geen enkel fietspad tegen, wel veel fietsers en voetgangers. De maximum toegelaten snelheid is 50km per uur. Er is amper een gemotoriseerd vehikel dat zich daaraan houdt; zij die er wel rekening mee houden, kan je op één hand tellen.
Sinds de school begonnen is, ben ik alweer bijna drie keer van de baan gereden, minstens één keer gecoupeerd door een wagen die dacht nog snel even voorlangs te schieten, en minstens twee keer moeten afremmen voor een wagen die van de andere kant kwam en een groep fietsers wilde inhalen – had ik in dat geval gewoon doorgereden, zoals feitelijk mijn recht was, had ik kloef op de auto gezeten. In die straat geldt ook een voorrang-van-rechts regel; misschien ideaal voor wagens, maar veel minder voor fietsers, niet in het minst omdat wagens aan hoge snelheid het kruispunt naderen en – zoals ik al meermaals mocht meemaken – niet eens kijken voor ze doorrijden. De laatste echt gevaarlijke weg waar we overheen moeten, is van middenbermpjes/vluchtheuveltjes voorzien. Nodeloos te zeggen dat zowat iedere chauffeur daar spookrijdt, omdat ze niet willen inhouden achter een fietser. Ook daar gebeuren vaak van die net-niet-ongelukken met scholieren, auto’s en vrachtverkeer.

Onze zoon van dik drie kan met zijn fietsje met zijwieltjes perfect van thuis tot school rijden. In de vakantie hebben we dat ook een paar keer gedaan. Maar in de vakantie rijdt het verkeer anders – minder gestressed, minder snel, minder gevaarlijk, en vooral minder veel. Nu is het geen doen meer, voor de veiligheid van mijzelf en onze zoon durf ik het niet aan. Andere ouders, met oudere kinderen zie ik voortdurend om zich heen kijken naar hun fietsend kroost, waarschuwend, roepend, paniekerig soms. Naar school fietsen is stressen. Eén misstap, en je ligt onder een auto.
Het zou makkelijk zijn om het naar de fietsers te schuiven. Ja, het is zo dat scholieren vaak niet voldoende uitkijken, dat ze zich niet voldoende bewust zijn van de gevaren, en zich dikwijls gedragen alsof zij de enigen op de weg zijn. Maar dat is algemeen bekend. Net zoals het algemeen bekend is dat men in de directe nabijheid van een school slechts 30km per uur mag rijden. Het is triest dat ook algemeen bekend is dat die snelheid nogal dikwijls met de voet (op het gaspedaal) getreden wordt.
Het kan geen kwaad om op de scholen meer lessen over verkeersveiligheid en –verantwoordelijkheid te geven. Het kan evenmin kwaad om chauffeurs van gemotoriseerde voertuigen (wagen, motor, tractor, vrachtwagen) bewust te maken van hun eigen gedrag op de weg, en hun verantwoordelijkheden jegens andere weggebruikers. Zeker waar er geen fiets- en/of voetpaden zijn, en waar deze paden niet gescheiden zijn van de rijbaan.

Waar wij wonen, zijn geen fietspaden. Ook geen voetpaden. Iedereen begeeft zich op de straat, waar men maximum 50km per uur mag. Deze straat is een directe doorsteekroute van de ene grote baan naar de andere, en naar een weegbrug wat verderop. Alle vrachtverkeer, alle tractoren en het gros der auto’s komt door die straat gedenderd. Aan meer dan 50 per uur. Ja, zelfs de vrachtwagens. Onze straat komt uit op die straat, wij wonen er vlak bij. Onze straat is een sluiproute voor het vrachtverkeer naar de weegbrug. Alles scheurt hier aan hoge snelheid door, hoe kort de straat ook is.
Ik heb daarover contact gehad met de gemeente. In juni. In augustus kreeg ik, na een tweede mail van mij, een reactie. De gemeente stelt dat ze de politie niet kan opdragen meer actie te ondernemen, maar dat men van de politie wel al ‘een flitswagen’ heeft geposteerd in die straat en dat goed opgevolgd heeft. Ik heb daar zelf nooit flitsauto’s gezien, en het gros der chauffeurs rijdt er nog altijd aan volle snelheid door. Maar goed. Er worden plannen voorzien voor de herinrichting van die straat – wat die dan mogen zijn, geen idee. Niemand in de buurt weet ergens van.
Had ik niet geklaagd, had ik ook niets geweten.
Hoe mogen wij dan begrijpen dat de gemeente zorgt voor zijn inwoners?
Als je elke dag, zoals een moeder in De Morgen stelt, op 1km tien keer je hart vasthoudt als je je kind met de fiets naar school brengt? Ik woon niet eens in een grote stad zoals zij, maar ik ervaar precies hetzelfde, en heus niet alleen als ik mijn kind naar school breng.
De gemeente zou meer mogen sensibiliseren, er moet een mentaliteitsverandering gebeuren, mensen moeten zien dat iedereen op de weg een verantwoordelijkheid heeft en dat het niet alleen om ‘snel snel snel’ gaat. Wees je bewust van wat je doet als je rijdt, wees je bewust van wat je ziet. Voel je gaspedaal onder je voet, voel de motor. En zie vooral die andere weggebruikers: auto’s, fietsers, voetgangers. Anticiperen is een kunst die velen ooit wel geleerd hebben, maar wellicht verleerd zijn. Het is iets wat ik van mijn eigen rijlessen altijd onthouden heb – mijn vader heeft me dat letterlijk ingepeperd. Kijk altijd vooruit!

Mindful driving, zou dat wat zijn?

woensdag 7 augustus 2013

Taboe of niet, soms valt het moederschap behoorlijk zwaar




Er heerst nogal een taboe over het feit dat je je het moederschap anders had voorgesteld, dat je verlangt naar hoe het vroeger was. Als mama word je bovendien verondersteld alles aan te kunnen, en niet in het minst vooral blij te zijn met je kroost - geen kwaad woord over je kind. Maar sorry, kinderen zijn kinderen, en mama’s en papa’s zijn ook maar mensen: er zijn genoeg momenten waarop je je zoontje of dochtertje achter het behang wilt plakken. En je bent heus niet alleen met dat gevoel!

Dus, vanwaar het taboe?

 
Ik snuisterde rond op het grote wereldwijde web en vond daar onder meer een online oproep van Zappy Baby, daterend van augustus 2011:

“Er is eigenlijk weinig eerlijkheid over hoe de vork echt in de steel zit. Uiteraard hou je als mama enorm van je kinderen. Ze vervullen je met vreugde, tederheid en trots. Maar er zijn best wel momenten dat je je alleen voelt, dat je die vrijheid mist van vroeger en dat je er echt niet goed wijs uit raakt. Toch?
Dat klinkt niet echt fraai en daarom praten mama's er ook niet echt open over. Als we nu allemaal eens een beetje eerlijker zouden zijn tegenover elkaar en vooral tegenover andere mama's, zou het vast wat druk van de ketel halen.”

Er kwam maar één enkele reactie op dit artikel – 1, van een moeder die haar kind af en toe wat extra toestopte na de maaltijd omdat het meisje blijkbaar geen goede eter was.

 
Zappy Baby refereerde zelf naar een ander onderzoek. Vanuit straffe polls en open gesprekken verzamelde TODAYmoms eerlijke informatie van een heleboel mama's. Hieronder volgen een paar opmerkelijke uitspraken en interessante conclusies:

"Geregeld zeggen mensen me dat ik het zo goed voor elkaar heb. Helemaal niet! Soms zit ik onderweg naar het werk in m'n eentje te wenen in de auto. Zo overweldigd voel ik me vaak."

"Ik probeer 'alle balletjes in de lucht te houden'. Maar eigenlijk sta ik gewoon de hele tijd op het punt in te storten."

·         Bijna 1 op 5 vrouwen geeft toe geregeld medicatie aan haar kind te geven zodat het rustig zou zijn (vb. tijdens een vliegtuigreis).
·         Bijna de helft van de vrouwen heeft haar zieke kind toch naar de crèche of school gebracht.
·         85% gebruikt de kinderen als 'excuus' om onder bepaalde sociale verplichtingen uit te komen.
 
Sommige resultaten zijn op z'n minst verbazingwekkend te noemen, maar als je er in alle eerlijkheid over nadenkt, maak je vast ook dergelijk keuzes. De kinderen nog een uurtje langer voor tv zetten dan gepland, om nog even lekker te kunnen slapen... Je peuter toch maar een boterham met choco geven als hij weer niet wil eten... Stiekem verlangen naar je bed om 20u30 (en dan niet voor vurige seks)...

 
Het artikel van journaliste Fréderike Geerdink, ‘Eerlijk is eerlijk: moeder zijn is niet altijd leuk’ (2010) geeft eveneens voorbeelden van moeders die heel andere verwachtingen hadden van het moederschap in het algemeen, en er al zeker niet op voorbereid waren dat het allemaal zo zwaar kon zijn. Een van de opmerkelijke feiten aan het hedendaagse moederschap is dat tegenwoordig enorm naar de komst van de nieuwe spruit wordt toegeleefd, en (of maar, afhankelijk van hoe je het bekijkt) dat de kersverse moeder alles in het werk stelt aan haar eigen hoge verwachtingen van het moederschap te voldoen: het kind mag helemaal niets tekortkomen, en moeder wil op alle vlakken tegemoet komen. Maar dit is een ideaalbeeld, en het probleem met ideaalbeelden is dat niemand daaraan kan voldoen. Niets is zo oncontroleerbaar als een baby, peuter of kleuter. Kinderen zijn grillig, vragen voortdurende flexibiliteit van de ouder(s) en zijn ook continu in ontwikkeling. Dat ben je als ouder ook: je probeert mee te gaan op het ritme van het kind, want feitelijk is dat de beste leidraad die je hebt.

Een quote uit Geerdinks artikel,  afkomstig van Madelien Krips, docent  in de vrouwenhulpverlening: "Een kind is níet ideaal, is géén perfecte droom, een kind kan je tot woede brengen, je bent je vrijheid kwijt als je moeder wordt én je kunt een kind niet compleet ‘controleren’ zoals veel andere dingen in het leven. (…) Hoewel iedereen natuurlijk weet dat het krijgen van een kind iets volslagen anders is dan reizen of een huis kopen, is het toch even slikken als blijkt dat je je leven met je kind niet kunt sturen, dat een kind iets is van vlees en bloed. Vrouwen voelen zich er schuldig over als ze het niet altijd leuk vinden moeder te zijn. Voeg daar die mythes over het moederschap bij en je hebt de basisingrediënten voor een behoorlijke druk om plezier te beleven aan het door jezelf gewenste moederschap en het perfect in te vullen."

Hoe je het ook draait of keert, moederschap is altijd anders dan je jezelf voorgesteld hebt. Ik had zelf het geluk een rustige baby te hebben, maar toch worstelde ik met het gevoel niet goed genoeg te zijn, niet genoeg te kunnen geven. Ik had een lange herstelperiode na de bevalling, die overigens aardig zwaar was (18 uur), en ik had een paar complicaties die recuperatie nogal bemoeilijkten. Daarnaast wilde ik zo graag alles goed doen, ik vergde erg veel van mezelf en feitelijk ook van hem en zijn vader. Ik lette goed op baby's eten, zijn slaaptijden, zijn spelontwikkeling, zijn sociale ontwikkeling – ik vond dat mijn manier ook de beste was, en dat maakte het gezamenlijk ouderlijke zorgen ook niet makkelijk. Gaandeweg leerde ik wel loslaten; mijn manier is niet per definitie de beste, het hoeft ook niet allemaal zo perfect te gaan. Ik had me bij de zwangerschap al voorgenomen dat ik hem niet wilde versmachten met overbezorgdheid. Toch heb ik behoorlijk zitten janken toen hij voor het eerst bij opa en oma bleef slapen, toen hij 6 maanden was. Ik zat op zijn kamertje, keek naar het lege bedje en had het gevoel dat hij nooit meer terug zou komen – en het gevoel van slechte moeder streed met de logica dat ik nu al bezig was hem zijn eigen identiteit te geven, met hem los te laten.
 
Tijdens de herstelperiode na de bevalling zat ik allesbehalve goed in mijn vel, en ik had heel veel moeite met het nieuwe ritme, met het zoeken naar de balans tussen mijn oude en mijn nieuwe leven. Ik voelde dat ik mezelf steeds meer op de achtergrond plaatste, hoewel ik ertegen bleef vechten: ik moest en zou schrijven, hoe dan ook. De frustratie toen dat niet lukte, was zo hevig dat ik dagenlang, wekenlang als een opgefokt kieken door het huis denderde, en uiteindelijk tussen de bomen door het bos niet meer zag. Ik voelde me superellendig en heel, heel alleen. Later werd gesuggereerd dat dit wellicht een postnatale depressie was – of het daadwerkelijk dat was, geen idee. Ik herinner me alleen een hele donkere periode… Een paar belangrijke mensen hebben me er toen door geholpen, niet in het minst mijn kleintje zelf. Maar moeilijk, ja, moeilijk was het zeker. Toen pas begreep ik ook hoe belangrijk het was een ‘netwerk’ te hebben als je pas bevallen bent. Niet alleen voor de praktische kant van zaken, maar ook voor het emotionele delen van je zorgen en onzekerheden. En ja, ook kersverse papa’s kunnen daar baat bij hebben. Zelfs zij die liever zwijgen dan praten.

Ik leer nog elke dag bij, maar ik voel me nog altijd best schuldig als ik uitval tegen mijn nu potige kleuter van 3. Het schuldgevoel is er vooral omdat ik weet dat ik het achteraf gezien anders had kunnen aanpakken. Natuurlijk is dat mosterd na de maaltijd, en vriendinnen verzekeren me: je bent menselijk, het is normaal dat je nu en dan je geduld verliest. Maar toch, hè… Het fijne nu is dat ik – door er met veel mama’s over te praten – nu ook het gevoel heb gekregen dat iederéén dit meemaakt: de worsteling, het gevoel perfect te willen zijn, het gevoel geen goede mama te zijn, het gevoel dat je alles goed wilt doen. De een gaat er anders mee om dan de ander, maar de basisgevoelens en –gedachten delen we allemaal. Je schamen om die negatieve gevoelens hoeft helemaal niet, dus taboe is totaal niet aan de orde. Praat met elkaar, lach met elkaar. Door het te delen met elkaar leer ik weer bij, en kan ik weer op een andere manier relativeren. Belangrijkst misschien: vergeef jezelf als het even niet lekker loopt. Net als iedereen heb je je goede en je boze dagen, en je kind leert die ook kennen. Als je even geen tijd hebt voor hem/haar, dan is dat zo. Ook dat is iets wat een kind moet leren: dat niet altijd alles op meteen kan.

Mijn conclusie? Supermama’s zijn we allemaal, maar het helpt als je af en toe eens flink mag zeuren, klagen, lachen en bagatelliseren – want niks is zo moeilijk, complex en bij tijd en wijlen ontzettend hilarisch als opvoeden. En alles voelt helemaal goed wanneer je sprot tegen je zegt: "Oh, maar ik hou van jou, hoor, mama."

woensdag 22 mei 2013

Voltijds versus deeltijds werk gecombineerd met gezin?

Deeltijds werken is niet zomaar een keuze die je eventjes tussen de soep en de patatten maakt, en al evenmin eentje die je alleen maakt. Er komt veel meer bij kijken dan meer thuis te zijn voor de kinderen: onder andere pensioenrechten, eventuele uitkering, en sowieso minder inkomen. Voorlichting is dus aan de orde. Dat stelden minister van Werk Monica De Coninck, en ook professor genderstudies Veerle Draulans (KU Leuven en Universiteit van Tilburg) in de krant een maand geleden.

Het blijft een heikel punt in meer dan een opzicht. Het belangrijkste in mijn ogen is misschien wel dat de beslissing om deeltijds te gaan werken nog altijd eerder van vrouwen verwacht wordt; het interview met professor Draulans (Nieuwsblad, 18 april 2013) bevestigt dat. Van vrouwen wordt verondersteld dat ze carrière en gezin naast elkaar ‘uitoefenen’, dat ze voortdurend jongleren met hun verschillende identiteiten. Het is wellicht makkelijk om daaruit te concluderen dat mannen ‘het maar makkelijk hebben’, omdat zij duidelijk afgebakende terreinen hebben. Let wel: ik gebruik aanhalingstekens en het woord “wellicht”. Ik weet dat niet iedereen, man noch vrouw, over dezelfde kam kan worden geschoren.

Gisteren zag ik een beetje per toeval een aflevering van De Allerslechtste Echtgenoot van Nederland. Op het eerste zicht een zoveelste bewijs van slechte reality-tv, anderzijds toch weer verhelderend: de zogenaamde allerslechtste echtgenoten (AE’s) blijken mannen met een conservatief gedachtegoed, waarbij vrouwen instaan voor alles wat met het huishouden te maken heeft en de mannen feitelijk alle vrijheden genieten. De vrouwen van deze AE’s blijken het klagende, zeurende type waarmee ze ook weer een cliché bevestigen: er is geen eega behalve een kapotte grammofoonplaat. Dat laat de man voelen dat hij het nooit goed doet, en de vrouw dat ze alleen staat met al haar zorgen. Waar ontmoeten deze twee elkaar dan? Midden op de Brug der Liefde over de Kloof van het Leven – dat geloof ik graag. Want wat is liefde tussen twee mensen anders dan een bereidheid te delen: verantwoordelijkheden, betrokkenheid en affectie, interesses en tijd, ruimte voor elkaars voorkeuren en ideeën. Als je bereid bent samen een gezin te stichten, dan komen daar sowieso plichten en rechten bij, verantwoordelijkheden en afspraken. Daar kies je samen voor. Keuzes die een impact hebben op alle leden van het gezin, zoals de organisatie van het huishouden, vakanties samen doorbrengen of deeltijds werk, overleg je toch het best samen.
Want hoe rooskleurig je je het ook voorstelt als je pas samenwoont, trouwt, of net een baby hebt gekregen: de roze bril behoedt je niet voor de werkelijkheid, en die is feitelijk dat het gezin een goed geolied systeem moet zijn, dat duidelijkheid en structuur nodig heeft, willen alle leden van dit systeem zich blijvend gelukkig voelen. In mijn ogen is het gezin een van de meest complexe vormen van kernsamenleven. Je moet op elkaar kunnen vertrouwen, kunnen rekenen, en je moet bereid zijn om eender welke kreukel glad te strijken. Je moet tijd maken om de blijdschap en het geluk in je eigen kernsysteem binnen te laten, toe te laten. En wellicht het belangrijkste: je moet bereid zijn om met elkaar te praten, niet alleen over je wensen, je ervaringen en je dromen, maar ook over de toekomst van het gezin.

Vandaag staat in De Morgen een artikel over een radiopresentatrice die gefrustreerd is over minister De Coninck, omdat deze laatste deeltijds werken afraadt. Ik denk dat dat een beetje kort door de bocht is, gezien het artikel in het Nieuwsblad stelt: “Ook minister van Werk Monica De Coninck (SP.A) vindt dat vrouwen grondiger geïnformeerd kunnen worden. ‘Het is een belangrijke beslissing, met een grote impact. Een verplichte bezinningsperiode inlassen lijkt me praktisch moeilijk haalbaar. Maar betere voorlichting is zeker een interessante piste.'”

Voorlichting dus. Nadenken over keuzes. De radiopresentatrice in kwestie heeft “geen geld en tijd om moeder te zijn” en ze vindt “de druk op jonge gezinnen zo groot”. Het is een droog cliché, weeral, maar: je kunt ook niet alles hebben. Ben je daarom minder? Betekent de druk op jonge gezinnen dat je een huis moet kopen en liefst twee kindjes moet krijgen, en dan ook nog voltijds moet werken? Wat is er mis met huismoeder zijn, als je je daar zelf goed bij voelt? Een huismoeder verricht dagelijks minstens zoveel arbeid als eender wie, zij zorgt voor het welzijn van het gezin en zo dus ook voor gezonde leden van de samenleving. Ik denk dat het dus ook te maken heeft met je eigen gedachtegoed, wat je zelf belangrijk vindt in het leven, met al je verschillende identiteiten.

Los daarvan, sommige keuzes zijn geen keuzes.
Ik heb er niet voor gekozen voltijds thuis te zitten. Ik had een goedbetaalde baan, ik werkte als psycholoog bij de Bijzondere Jeugdzorg en deed wat ik graag wilde doen: kinderen met problemen helpen, begeleiden. En toen werd ik ziek, niet lang nadat ik in dienst was: fibromyalgie in een ernstige graad. Ik redde me nog die eerste maanden, vaak dankzij pure wilskracht en koppigheid; later werd het nodig om al mijn verlof en zelfs loopbaanonderbreking in te lassen – maar het mocht niet baten. Ik raakte mijn baan kwijt. En hoezeer ik hun standpunt ook begrijp, blij werd ik er niet van. Nu had ik niet alleen mijn pijn van de fibromyalgie, maar ook de pijn van een ontslag. De emotionele weerslag daarvan laat zich vandaag de dag nog voelen. De financiële ook.
Op het moment dat wij dachten dat we eindelijk konden beginnen sparen, kwam uit dat onze huisbaas mensen had opgelicht en dat het huis waarin wij woonden –zijn huis – verkocht moest worden om die schuldenput te dempen. Paniek in de tent. We hadden net een kind. We voelden ons klem gezet door de Wet van Murphy, na Turnhout waar zelfs een vrederechter aan te pas kwam omdat onze toenmalige huisbaas vond dat we zijn pand niet ‘vaderlijk’ genoeg bejegenden en de kosten die hij ons nog liet dokken voor we van hem af waren. Murphy besloot dat het genoeg was; ons bod op het huis werd aanvaard en alleen dankzij een financiële injectie van mijn ouders konden we voorkomen dat we aan moordhypotheek zaten. Ook nu blijft het nog knokken, ruim de helft van ons gezamenlijk inkomen (loon en uitkering) gaat op aan hypotheek. Over mijn pensioenrechten kreeg ik uiteindelijk alleen maar te horen dat het 'gewoon doorliep' ook al was ik ontslagen en arbeidsongeschikt verklaard. Het duurde niet lang voor ik mijn eigen pensioenpotje ging aanleggen. Gewoon, voor de zekerheid.
De radiopresentatrice stelt dat ze met haar kind en vriend wel nog op vakantie kan, dankzij voltijdse baan en zelfstandige in bijberoep. Dat zijn dus keuzes die ze heeft gemaakt, of moeten maken, om het leven te willen leiden dat ze nu heeft. Wij kunnen niet op vakantie, tenminste, niet jaarlijks. Ja, we dragen mooie kleren, sommige merkkledij, andere niet. We hebben vijf katten die we de beste zorgen geven. We hebben tuinvogels die we bijvoeren en een tuin die af en toe een nieuwe bloempje of plantje verdient. Andere dingen hebben we noodgedwongen opgegeven, zoals veel op vakantie gaan en veel boeken kopen. Leren roeien met de riemen die we hebben, heet dat. We zijn er op zich niet ongelukkiger door geworden, al ligt het huishoudboekje ook hier wijd open als dagelijkse reminder aan de kosten die we maken.

Ik heb niet gekozen om fibromyalgie te krijgen, maar bepaalde zaken heb je gewoon niet in de hand. Ik zou er veel voor geven om officieel weer te mogen gaan werken, al was het maar vanwege de sociale contacten; fysiek trek ik het helaas niet. Ik ben dankbaar dat ik van de ziekenkas ‘mag’ schrijven, dat geeft me toch een wat meer ‘nuttig’ gevoel. Ik ben dankbaar dat ik er die eerste jaren kon zijn voor Rune, dat ik er voor hem ben wanneer de school uit is. (En nee, mevrouw van het Riziv, het was niet dat ik werken niet zag zitten en mama worden wel, het ging mij in eerste instantie om de keuze om een kind te krijgen, los van alle rotzooi die het F-monster me al gegeven had. U had niet het recht om mij daar op aan te vallen.) Ik snap heel goed dat voltijds werkende mama’s dat missen, ik hoor dat vaak genoeg – die wens om er te zijn voor hun kind en die eerste verhalen te mogen horen – aan de schoolpoort. Daardoor voel ik dikwijls ook een beetje een buitenbeentje: ik heb wat de meeste mama’s niet hebben, alleen was het bij mij geen vrije keuze. Wellicht had ik ook overwogen om deeltijds te gaan werken zodra Rune er kwam. Of dat dan zou zijn omdat ik vond dat het moest of omdat ik het zelf echt wilde, tja, wie zal het zeggen?
De druk op jonge gezinnen, waarover de radiopresentatrice het heeft, voel ik voorlopig niet meer. Toen ik pas de diagnose van het F-monster kreeg wel. Want ik was jong en ik hoorde te werken. Dat ik het voltijds niet meer kon, was ook al een schandvlek – “mevrouw, u bent pas 28, u hoort niet thuis te zitten, en u ziet er niet ziek uit, u gaat best terug werken”. Nee, mijnheer de dokter, dat is net het probleem met fibro: je ziet het niet. Ik heb elke dag pijn, ik herinner me geen dag meer zonder. Triest? Vast wel, alleen is het voor mij zo gewoon geworden. Ja, ik ben gewend geraakt aan pijn, maar niet aan het feit dat ik nog altijd zoveel moet opgeven. Elke keer dat de verjaardag van mijn ontslag nadert (toevallig mijn eigen verjaardag, o ironie) ben ik een beetje uit mijn doen.

Er is blijkbaar wel grote nood aan een debat over de keuzevrijheid om deeltijds te mogen werken. Maar ik ben bang dat er veel meer wezenlijk zou moeten veranderen om dit debat tot een bevredigend einde te kunnen brengen. Want het gaat ook om de samenleving, die verlangt dat er door beide partners gewerkt wordt maar ook kinderen grootbrengt en liefst in een eigen huis, en die samenleving, dat zijn uiteindelijk al die individuen in kerngezinnen die keuzes moeten maken over onder andere het wel of niet deeltijds gaan werken. Indien de verwachtingen een stuk minder hooggespannen zouden zijn, indien mannen en vrouwen bepaald conservatief gedachtegoed laten verwateren en bereid zijn hun eigen steentje aan het kerngezin – en zo ook aan de samenleving – bij te dragen, dan denk ik dat we al een heel eind op de goede weg zitten. Keuzevrijheid is daarbij een belangrijk recht. Gelukkige mensen zijn, in mijn visie, zij die het gevoel hebben in zekere mate zelf verantwoordelijk te zijn voor hoe ze hun leven leiden. Daar hoort ook het samenleven bij. Dat sommige keuzes gewoonweg geen keuzes zijn, hoort ook bij het leven, maar het is zeker nuttig om daar af en toe bij stil te staan en na te denken over hoe je als gezin, als individu met deze ‘beperking’ om kunt gaan. En van daaruit werken aan je eigen geluk. Noem mij naïef, maar ik wil toch graag denken dat je in een gezin nooit helemaal alleen voor een hindernis staat. Ik ben me er echter wel van bewust hoe belangrijk het financiële plaatje is, en het is net dat plaatje dat zoveel keuzes tot verplichtingen herleidt en voor veel frustraties zorgt binnen de organisatie van het gezin.

Zolang het idee blijft heersen dat voltijds werken een verplichting is om effectief lid te zijn van de samenleving – waardoor kwaliteitstijd doorbrengen met het gezin een zeldzaamheid wordt – verwacht ik weinig structurele verandering. En dan ben ik stiekem toch een beetje blij dat wij niet aan het standaard plaatje voldoen, en dat ook nooit zullen kunnen. Misschien moet ik het F-monster toch een tikje dankbaar zijn. Boven de Brug der Liefde waar mijn man en ik elkaar opnieuw proberen te vinden na de veranderingen die de aankoop van het huis en het krijgen van onze stoere knul teweegbrachten, breekt de zon door de wolken.

EDIT: ik ben nu dus een soort van noodgedwongen huismoeder. Ik ben er altijd voor mijn kind, ik hoef nooit opvang te regelen als het vakantie is of als zoonlief ziek is. Maar mijn sociale contacten gebeuren hoofdzakelijk via email en facebook, sms of whatsapp. Het gedwongen afscheid van de arbeidsmarkt heeft me 'gedwongen' andere kwaliteiten bij mezelf te zoeken: zo heb ik inmiddels vijf romans op mijn naam staan, waarvan een verhalenbundel. Inkomsten daarvan geef ik zoals elke werkende mens aan bij de belastingen, zoals het hoort. En zo heeft iedereen zijn of haar eigen verhaal: daarom lijkt het idee van minister van Werk om goede voorlichting inzake deeltijds versus voltijds werk te geven helemaal niet verkeerd, voor zij die de keuze krijgen en kunnen/durven maken. Liever voorbereid dan achteraf spijt krijgen van een beslissing die zo bepalend kan zijn voor jouw gezin.

donderdag 16 mei 2013

Vrienden - ze zíjn


Elke levensfase kent zijn eigen vriendschappen. Als kleuter gaat het om spelen, lachen en vechten. Als kind ligt de klemtoon meer op het samen dingen doen, de spannende, stoute dingen vooral, maar ook snoepjes, verjaardagsfeestjes en geheimen delen. Als puber is vriendschap de kern van alles: weg met ouders, hoera voor peers. Afstuderen en verder studeren krijgen nieuwe vriendschappen, de verondersteld blijvende, de kwetsbare.

Je gaat ervan uit dat de dingen altijd blijven zoals ze zijn, zonder stil te staan bij de veranderende realiteit. Wanneer je een nieuwe levensfase instapt, wordt alles anders. Er is minder tijd om af te spreken, vaak ook minder energie. Wanneer de veranderingen ook een verhuizing met zich meebrengen, wordt het nog lastiger. Agenda’s samenleggen leidt niet zelden tot een afspraak maanden verder. Dat betekent dus aanpassen, en accepteren – iets wat je gewoon doet, omdat het niet anders kan en omdat je toch van elkaar begrijpt dat het allemaal een stuk minder eenvoudig is geworden. Contact houden is echter cruciaal. Ik bedoel, voor mij is elkaar zien een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde binnen vriendschap: je kunt op veel verschillende manieren contact houden tegenwoordig, een mail, een sms, een kaartje, je noemt het maar. En Facebook natuurlijk, al moet ik daarbij gelijk opmerken dat het veelgebruikte Gezichtsboek de neiging heeft elk ander contact overbodig te maken: wat als statusupdate gelezen wordt, wordt ook vaak beschouwd als een ‘op de hoogte zijn’, waarbij toch uit het oog verloren wordt dat FB slechts een momentopname is en vaak een masker voor de realiteit.

Ik denk dat het belangrijk is om bij een veranderende sfeer in een vriendschap de tijd te maken om met elkaar te praten. Net omdat het allemaal niet meer zo vanzelfsprekend is als vroeger. Als je je krazy kitty mode of je sarcastische kern niet meer tegenover je vriend(en) kunt laten zien, dan vermoed ik dat er iets aan de hand is. Immers, draait vriendschap ook niet om je kwetsbaar durven opstellen, vertrouwen geven en krijgen, leuke en minder leuke tot ronduit slechte dingen met elkaar delen? Is een vriend ook niet iemand die er voor je staat, wanneer je hem/haar het hardst nodig hebt, iemand die je dag en nacht kunt bellen (bij wijze van spreken)? En gewoon lekker idioot kunnen doen gewoon omdat het kan?
Of je nu getrouwd bent, een drukke baan hebt, kinderen elke dag moet weten te entertainen, je huishouden moet runnen – of een combinatie van dit allemaal – juist dan is het bevrijdend om even stoom af te blazen bij een vriend of vriendin: via mail of een date, maakt niet uit. En zodra de stoom is opgetrokken, draai je de krazy kitty mode knop om en geniet je van het moment.

Vrienden zijn onbetaalbaar en allerminst vanzelfsprekend. Ze zijn als lijm die je samenhoudt. Ze zijn als sterren, altijd daar zelfs al zijn ze tijdelijk niet zichtbaar. Ze zijn als bloemen, kleurrijk en prachtig. Ze zijn. Dus misschien is het geen slecht idee om ze te laten weten dat ze in je gedachten zijn. Wat denk je ervan?

maandag 13 mei 2013

Sorry, meneer en mevrouw de autobestuurder

Rijden met de fiets, zalig: de wind in je haar, de ochtendserenade van de vogels, de schoonheid van de zonsopgang. Als je geluk hebt ook nog zon op je gezicht, als je pech hebt is dat regen. Minder zalig is de rest: (vracht)wagens die langs je heen scheuren en je op een haar na missen. En wanneer dan die ene wagen toch nog het respect heeft om je voorrang te geven, heb je het veel te laat door.

Toegegeven, ik rijd graag met de fiets. Sinds Rune naar school gaat en ik tweemaal per dag, vier dagen per week, mijn ijzeren ros bestijg om zoonlief te brengen en te halen, is mijn conditie er ook nog eens ferm op vooruitgegaan. En het is uiteraard fantastisch rijden als de zon schijnt en je ingesmeerd met zonnebrand en een grote zonnebril op je neus tussen de aardbeivelden door rijdt, nagestaard door koeien en schapen, en de paar geitjes die je tegenkomt op je recreatieve route.

Maar er is ook de schoolroute. Op zich weinig aan: een tocht door de bebouwde kom, langs een ‘tussenwegje’ dat twee grote straten met elkaar verbindt en voor mij een kortere route betekent, en dan verder langs een hoofdweg (ook bebouwde kom) naar school. De toverwoorden hier zijn: bebouwde kom. Maximum snelheid van 50km per uur, dus. Slechts een enkeling lijkt zich daarvan bewust. Wanneer ik met Rune naar school rijd, gebeurt het bijna dagelijks dat we net niet aangereden worden door haastige automobilisten, die nog snel even langs ons heen willen en niet willen inhouden vanwege het middenbermpje dat om de twintig, misschien dertig meter de weg versmalt. Ze rijden nog liever spook dan in te houden. Erger is het wanneer vrachtwagens en tractoren hetzelfde proberen te doen.

Ooit reed ik achter een mindervalide fietser. Die reed met een soort driewieler voor volwassenen, met een bagagemand achterop waarin zijn krukken vastgemaakt waren. Het is een sympathieke knaap, die bij ons in de buurt woont. Wat echter opviel, was dat elke auto ook ineens veel sympathieker reed. Waar ik een dag eerder nog bijna van mijn sokken werd gemaaid, hoorde ik die dag al van op afstand hoe wagens vertraagden. En als het regent willen chauffeurs ook coulanter zijn: dan geven ze ineens voorrang waar ze je anders voorbij scheuren. Groot is dan hun verbazing wanneer je toch stopt – remafstanden zijn langer op een nat wegdek, ja, ook en misschien wel vooral met de fiets – en aangeeft dat ze maar moeten doorrijden, want het duurt toch even voor je weer goed en wel gestart bent. Sorry, meneer en mevrouw de autobestuurder, ik had het echt niet door. Ik ben het niet gewend, snapt u?

Toch rijd ik graag met de fiets. Het zou nog fijner zijn als ik niet elke keer overal ogen moet hebben en tig keer over mijn schouder moet kijken. Misschien moet ik overwegen om een zwaailicht op mijn hoofd te monteren…

maandag 6 mei 2013

Het oog van de naald

Gisteren las ik het ontstellende bericht van een dierbare vriendin die met haar auto over de kop ging in de Ardennen. Ze is bijna letterlijk door het oog van de naald gekropen – een fractie meer opzij en auto+vriendin waren gespietst door boomtakken. Dat ze haar gordel droeg, heeft haar gevrijwaard van ernstig letsel – blauwe plekken, een gehechte pink, door elkaar geschud. Het mentale leed, de schok van het gebeurde, zal een plek moeten krijgen; evenals het besef hoe anders het had kunnen lopen.

Het deed me meteen terugdenken aan het ongeval dat ik had, tijdens mijn eerste stage in een centrum voor kind- en gezinsondersteuning, zo’n 14 jaar geleden. Ik reed op de Meulestedebrug in Gent, een vreselijk gevaarte dat al meer reparaties gehad had dan wijlen Michael Jackson, en toen begon het: een oranje lampje lichtte op in het dashboard. Een vreemde geur walmde omhoog uit het ventilatieroostertje. Weinig later regenden stukjes ‘weefsel’ erdoor omhoog. Ik had geen flauw idee wat er aan de hand was. Dat het echt niet goed was, bleek al snel. Ik was snugger genoeg om de wagen aan de kant te zetten, maar toch weer te naïef: ik parkeerde de wagen netjes parallel, aan de kant van de straat, tegen de stoeprand, voor een huis met een fraai wit rolluik. Een man tikte tegen mijn raampje: ‘Madammeke, ge weet toch dat uwen otto in de fik staat, hè?’

Ik had het nog niet door, het drong écht niet door – in brand, hoezo in brand? – en haalde de autopapieren uit het handschoenenkastje, voor ik uitstapte en de auto op slot deed.
     Nee. Het drong gewoon niet door. Dat kwam pas toen een steekvlam over het dashboard schoot.
     De man die me aangesproken had, nam het heft in handen en graaide het blusapparaat uit de wagen. Het ding werd helemaal leeggespoten; intussen belde iemand de brandweer. Het vuur verspreidde zich snel. ‘Het is niet genoeg,’ riep de man. Er werd nog een brandblusser gehaald; we waren bij de haven van Gent, er waren grote gebouwen met grote brandblusapparaten. En nog was het niet genoeg.
     Gelukkig kwam de brandweer – na twintig minuten of zo.
     Ik was in paniek. Ik had geen mobiel bij me, en belde aan bij het huis waar ik voor stond. De hitte die van de auto kwam, was abnormaal. Het vrouwtje dat in het huis woonde, was geschokt. Niet zozeer vanwege mij en de wagen, maar vanwege de mogelijke schade aan haar huis. Ik belde mijn vader vanaf haar telefoon. Buiten sirenes. Ik stond helemaal alleen in de gang, het vrouwtje was nergens te bekennen. Ik voelde me compleet verloren. Ik vluchtte het huis uit, met knikkende knieën en huilend, en rende helemaal naar het eind van de straat. Overal stonden mensen, starend en wijzend naar de auto, geen aandacht voor iets anders. Sensatie. Ramptoerisme. De knal van de voorruit die het begaf, veranderde daar weinig aan.

Later kreeg ik te horen: ‘Twee minuten langer in die wagen en je was dood geweest.’
     De wagen was in brand gevlogen door een spontane kortsluiting in de stuurkolom. Iets wat vaker zou voorkomen bij het merk Opel (waarmee ik toen dus reed).
     Twee dingen zullen me altijd bijblijven van die dag: 1) nog geen twintig minuten voor de brand stond ik voor een verkeerslicht en realiseerde ik me dat ik rijden echt plezant vond; en 2) de eerste die me opving terwijl de brandweer nog druk bezig was met blussen, was mijn broer.
     Mijn vader verplichtte me de dag erna met de vervangwagen te rijden, en we gingen naar het ziekenhuis waar het vrouwtje van het witte-rolluik-huis blijkbaar opgenomen was, en ik bood mijn excuses aan voor haar gesmolten luik.

Maar hoe anders had het kunnen lopen.
     Het plaatsen van iets wat zo fataal had kunnen zijn, kost tijd. Aanvankelijk had ik het heel nodig naar de foto’s te kijken die gemaakt waren. Een uitgebrand vehikel, geraamtes van de stoelen, iets wat leek op een achterbank. Nu kan ik ze niet meer zien. Ik ben nog altijd beducht op vreemde luchtjes en vreemde flakkerende lichtjes in eender welke wagen waarin ik zit.
     Ik hoop heel erg dat mijn lieve vriendin het ook een plek kan geven. Ik ben heel erg blij dat we er nog is, dat haar kinderen nog een mama hebben en haar wederhelft nog een keitoffe vrouw.
     En o ja, het is ook fijn om er zelf nog te zijn, natuurlijk. Maar rijden over de Meulestedebrug doe ik nog altijd niet.

    

maandag 25 maart 2013

Het korte verhaal

Afgelopen zaterdag ging in het prachtige Flagey-gebouw in Brussel de zesde schrijfdag van Creatief Schrijven door. Ik was er bij, voor de tweede keer pas. Maar het smaakte naar meer: ditmaal liet ik namelijk een stuk van mijn nieuwe manuscript onder de loep nemen. En ik leerde van Annelies Verbeke een grotere waarheid over het korte verhaal, waarvoor ik haar bijzonder dankbaar ben.

Uit de tekst ´Waar kort verhaal´ van de hand van Ali Smith die we in de reader meekregen wordt de vergelijking gemaakt tussen de roman als verlepte hoer en het korte verhaal als de lichtvoetige nimf. Op het einde van dat verhaal krijgt een aantal auteurs de kans aan te geven hoe zij het korte verhaal ervaren. Het mooist vind ik de stelling dat het korte verhaal een sprong in iemands leven is, dat je als lezer mee surft op de golven die op dat moment dat leven beheersen. Dat je zelf bepaalde informatie uit dat leven moet gissen, dat je je de subtekst eigen moet maken volgens je eigen creatieve inzichten.

Natuurlijk had ik al waardering voor het korte verhaal; de verschijning van mijn verhalenbundel ´Balanceren´ bij Literaire Uitgeverij Parelz is daar het levende bewijs van. Toch heeft Annelies me op een totaal andere manier naar korte verhalen laten kijken, zoals Arie Elsenaar dat ook al deed toen ik pas begon met korte verhalen schrijven. Die aanvullende inzichten zorgen ervoor dat ik het korte verhaal veel hoger inschat dan voorheen. Dat het grote publiek nog niet warmloopt voor korte verhalenbundels, ligt – in mijn ogen – gedeeltelijk aan de onbekendheid van de waarde ervan, maar ook aan het vooroordeel dat een kort verhaal nooit zo interessant en onderhoudend kan zijn als een roman. Een roman geeft de kans aan de lezer om zich binnen een bepaald tijsbestek een verhaal eigen te maken, waarin twee of meerdere verhaallijnen elkaar ontmoeten, elkaar volgen, zich met elkaar verweven en zodoende een beetje in de war geraken waardoor de plotuitwerking bijzonder spannend kan worden. In het korte verhaal gaat het allemaal een beetje sneller. Als auteur speel je niet alleen korter op de bal, ook het taalgebruik is krachtiger, accurater – en de personages net zo. Het evenwicht vinden tussen welke informatie je snel deelt met je lezer, en welke je achterhoudt tot een ander moment (of helemaal niet deelt), blijft balanceren op een dunne koord. Hetzelfde geldt voor een roman, uiteraard, maar op een of andere manier voelt het voor mij alsof je daar meer tijd hebt. Het korte verhaal is meer een uitdaging. Een onderhuids laagje verweven waarmee je de lezer overvalt, waarmee je hem of haar laat nadenken – meer dan in een ‘gewone’ roman. Het verhaal ‘Why dpn’t you dance?’ van Raymond Carver is daar een mooi  voorbeeld van. Het is een verhaal dat me, na de analyse ervan, grondig raakte – een verhaal over eenzaamheid. Ik vind de korte verhalen die tot nadenkend stemmen, de verhalen waarvan de eindes het meest intrigeren en uiteindelijk de kern van het verhaal bevatten, de meest waardevolle – ontdekte ik.

Vandaar dat ik eerder stelde dat ik een grote waardering voor het korte verhaal gekregen heb. Het is dus niet zo dat de waardering er eerder niet was, maar meer dat mijn waardering breder geworden is. Dat ik zelf veel zin heb gekregen om een aantal korte verhalen te schrijven met een subtekst die de lezer grijpt, die het artistieke gevoel van de lezer aanspreekt. Dat is wat wil bereiken. En ik ben er verdraaid zeker van dat het zal lukken ook.

donderdag 28 februari 2013

Spelletjes!

Sinds de herfst speelt Rune erg graag memory, en hij is er goed in. Tegenwoordig houdt hij ook veel van puzzelen en het spelletje Boomgaard. Een hele nieuwe wereld gaat open!

Toen we pas begonnen met memory – het oude spel dat mijn broer en ik vroeger speelden - ging het nog met de kaartjes open en niet meer dan twaalf. Na enkele keren echter zei Rune zelf: ´Mama, moet ze omdraaien!´ En vanaf dat moment ging het alleen maar beter: het aantal kaartjes verhoogde van twaalf naar zestien naar vierentwintig. Rune wint vaker dan ik, al heeft hij soms nog moeite met het ´elk om beurt´-idee. Het memory-spelletje dat hij van Danja kreeg, toen we op visite waren bij Peter en Claire, is een van zijn favorieten tegenwoordig. Molletje op de step, molletje op de fiets, molletje in de auto… Hij vindt ze uiteindelijk allemaal. En bewust. Ik zie dat handje gaan, zo gericht als maar kan, naar het kaartje dat hem laat winnen. Schitterend gewoon.

Sinds hij naar school gaat, is zijn interesse in puzzelen ook toegenomen. Tot vorig jaar had hij één houten puzzel, van twaalf stukken. Die maakte hij in een oogwenk, net als alle inlegpuzzels die hij heeft liggen. Lange tijd boeide het hem niet. Het duurde even voor wij doorkregen dat hij wellicht uitdaging miste. School veranderde veel. Ineens ontdekte hij zijn puzzels opnieuw en viel onze halve euro dat we naar de winkel moesten. Nieuwe puzzels halen. Hij heeft er nu drie, van om en bij de vijftig stukjes. En die maakt hij, weliswaar met enige hulp, maar hij maakt ze wel. Op school echter liet hij uitschijnen dat hij niet meer dan vier stukjes aankon. Op ouderavond vertelden we zijn juf hoe hij het thuis deed. Ze was niet verbaasd, ze had het vermoeden wel dat hij meer aankon. Dus enkele dagen later verraste ze hem met een puzzel van vierentwintig stukjes. Die hij maakte, met een beetje hulp. Op een briefje dat juf meegaf, schreef ze: ´Knap!´

En dan is er Boomgaard. Een leuk spelletje dat met het hele gezin, maar ook alleen gespeeld kan worden, over een raaf die fruit uit de boomgaard pikt terwijl jij zo snel mogelijk alle fruit moet plukken. De dobbelsteen heeft kleurtjes en natuurlijk de afbeelding van de raaf. Elke keer ligt Rune in een deuk – hij zit gewoon te wachten tot die raaf gegooid wordt, want papa zegt dan heel maf: ´Raaaaaaaaaf!´ En dan mag het raaf-pionnetje een stapje vooruit zetten en het fruit pikken. Je mag één keer raden wie er het meeste wint. Juist ja. Rune.

Spelletjes spelen verandert een kind. Ten goede, bedoel ik. Ik zie hoe Rune elke keer weer leert, dat hij meer en meer begrijpt wat de regels zijn en dat hij zich daaraan moet houden, dat er een volgorde is waarin gespeeld wordt en dat er bepaald verwachtingen zijn: het gooien van die dobbelsteen wekt al schittering in Runes oogjes, want wat zou er deze keer gebeuren? En hoe hij ons dan helpt: ´Papa, je hebt een rode, je moet een kers pakken.´

Los daarvan betekent spelletjes spelen intense kwaliteitstijd samen. Tegenwoordig kan je daar niet genoeg van hebben.

donderdag 21 februari 2013

Kleine kindjes...

Onze Rune is sinds maandag overgegaan naar het volgende klasje. Van onthaal- naar échte kleuterklas. De overgang ging best goed, maar de verandering bleek toch ook ingrijpend. Dat oudste kat Felix net goed twee dagen tevoren gestorven was, zal ook niet echt bijgedragen hebben tot zijn algemene stemming. En toch was hij blij en opgetogen. Kleine kindjes worden groot.

Nu zijn we donderdag en Rune gaat opgetogen naar school. Afgelopen dinsdag mochten ze nog eens bij vroegere juf Inn spelen, en daar keek hij enorm naar uit. Hij aarzelt ook niet om nog snel een aai of knuffel van juf Inn mee te pikken. Het is natuurlijk ook heel kort geweest, de tijd die hij bij haar mocht doorbrengen. Van net na de herfstvakantie tot vlak voor de krokusvakantie, met een goede maand afwezigheid door ziekte ertussendoor - dat is gewoon té kort.
Ook de directrice vond het bijzonder spijtig, maar het was echt een zaak van overmacht. Heel veel inschrijvingen na elke vakantie levert een instroom van 2,5-jarige pagadders op, die allemaal bij juf Inn in het klasje komen. Kleuterjuf is een zwaar beroep. Niet alleen fysiek, ook mentaal. Ik heb veel bewondering voor wat zij doen voor die kleine jongens en meisjes, die elke dag weer groeien en zichzelf en de wereld ontdekken, onder de bescherming en begeleiding van hun juffen. Te veel kindjes beknotten echter de mogelijkheden die een juf heeft, en dus werd er in Runes school actief gezocht naar oplossingen, resulterend in de doorstroming en het oprichten van een extra klasje. De directrice kwam woensdag persoonlijk in elk klasje kijken of de kindjes de overgang een beetje konden plaatsen. Die betrokkenheid, niet alleen met de kindjes maar uiteindelijk ook met de juf, vind ik persoonlijk geweldig.

En Rune doet het goed, na die verwarrende maandag. Over een maandje wordt hij alweer drie. De tijd gaat zo snel, hoe cliché dit ook mag klinken. Als mama beleef ik de tijd op een heel andere manier: naar de groei en ontwikkeling van mijn kind. Ik ben nu dus al druk bezig met de voorbereiding voor een kinderfeestje. Het eerste van ongetwijfeld vele. Gisteren sprak ik met enkele mama´s of hun kindjes naar Runes feestje mogen komen, omdat hun namen het vaakst genoemd worden thuis. En op elke vraag van de mama aan zoon/dochter of ze een keer bij Rune wilden spelen, was het antwoord volmondig JA. Da's fijn. Die glunderende gezichtjes in de wetenschap dat ze elkaar ook eens buiten school zullen zien - onbetaalbaar.

Ik ben een hele trotse mama, van een geweldige zoon.

woensdag 13 februari 2013

Na Isangraille

Sinds de verschijning van Isangraille, het vierde en laatste deel in de fantasyreeks Zeríans Vloek, is het een beetje stil geworden van mijn kant. Ik moet bekennen dat het me moeilijk valt te geloven dat ik nog zoiets fenomenaals en groots zal kunnen neerzetten als het epische verhaal rond Thraës, Shin'Kahdir en Sayath. En toch...

Deze week kreeg ik een prachtig bericht van niemand minder dan Peter Schaap op mijn persoonlijke Facebookpagina. Een compliment waarvan ik vleugels kreeg, zo goed voelde het:
'Ik heb net Isangraille uit en daarmee je tetralogie. Op vijf sterren geef ik je vijfenenhalf, omdat je er, ten eerste, in bent geslaagd om onnavolgbaar te zijn in de hele reeks, maar ook vanwege de meest donderende climax die ik ooit heb gelezen en de koude rilling die je allerlaatste zin mij bezorgde, Pet af, zodat ik tijdelijk als `er' door het leven moet. Tijdelijk uiteraard omdat ik al 66 jaar met die naam ben vergroeid. In ieder geval: wat een prestatie, Thir. wat een prestatie!'
Dat zijn van die momenten dat ik inderdaad besef dat het een prestatie is: vier dikke pillen in de boekenkast, en dat niet alleen in de onze, maar ook in die van anderen, van vrienden en vriendinnen, van medeschrijvers en liefhebbers van het genre. Mijn boeken hebben mensen geraakt en meegenomen naar een wereld waar geen zwart-wit maar grijs heerst, waar mensen met bijzondere gaven ook gewoon mensen blijven en verbonden zijn door emoties en innerlijke strijd.
Tegelijk bedenk ik, best vaak moet ik toegeven, dat ik deze serie nooit aan de buitenwereld had kunnen laten zien zonder de hulp van wijlen mijn mentoren en schrijversvrienden John Vermeulen en Wim Stolk. Beide heren hadden een rotsvast geloof in mijn kunnen, en duwden me in de richting van een professionele schrijverscarrière zonder me ooit te zeggen waar mijn kwaliteiten in lagen. Ik moest het zelf maar uitzoeken. *grinnik* Zij waren echter de eerste stap in de richting van een uitgever - en Kramat heb ik veel te danken, niet alleen voor de kansen die ze me als schrijver boden, maar ook de mogelijkheden die ik er kreeg om andermans werk te redigeren. Waardoor ik nu verbonden ben aan het redactieteam van de Nederlandse uitgeverij Zilverspoor. Mijn plezier in redigeren, en kunde daarbij, zijn gevoed door een andere uitgeverij: de literaire uitgeverij Parelz. Correcties van mijn eigen verhalen door en gesprekken met Arie Elsenaar hebben me op een heel andere manier naar schrijven in het algemeen laten kijken, en mijn liefde voor taal alleen maar aangewakkerd. Hierbij wil ik ook mijn proeflezers niet vergeten: ook zij hebben mij bewuster naar mijn verhalen laten kijken, en hun eigen visies op de personages gegeven waardoor ik desgewenst kon verduidelijken, schrappen of bijsturen. Ik ben blij dat ik voor Zeríans Vloek een kundige proeflezerskring had, die hun vriendschap niet liet primeren boven kritiek. Aan ja-knikkers heb je als schrijver immers zo weinig. Je moet weten waar het in je verhaal schort, stroef loopt of juist te goed gaat. Zoals: waar een personage alleen maar bovendeks staat te zwalpen en een ander alleen maar met een minnaar tussen de lakens duikt zodat het hoofdpersonage kan horen wat ze tegen elkaar zeggen.


Zoals geschreven, zonder Kramat was Zeríans Vloek er misschien nooit geweest. De grote voordelen die deze uitgeverij me bood, bestonden er vooral in dat ik mijn eigen tempo mocht hanteren, en dat ze ondanks de huidige genretrend in het Vlaamse literaire landschap toch sterk in dit fantasy-epos geloofden. Daar ben ik hen nog altijd dankbaar voor. Vooral het eigen tempo was voor het schrijven van Isangraille erg belangrijk. Ik was hoogzwanger toen ik het derde deel Maanhoedster officieel aan het publiek presenteerde, en dus zou Isangraille tot stand moeten komen terwijl ik mijn pasgeboren kindje knuffelde, zijn papjes maakte en zijn luiers ververste. Dat was niet zo vanzelfsprekend, maar kijk, na ruim twee jaar belandde Isangraille dan toch in de mailbox van Kramat. Uitgever Wim is altijd al vol lof over mijn schrijfstijl geweest, maar na het lezen van Isangraille was hij toch wel zeer onder de indruk - en ik kan je vertellen dat de trots van je uitgever je een enorme boost kan geven.
Zodra Isangraille als boek verscheen, met wederom een prachtige cover door uitmuntend talent Iris Compiet, was het klaar. Het verhaal, bedoel ik. Ik voelde me een beetje eenzaam. Al die personages die ik moest laten gaan. Sommigen van hen hield ik al bij me sinds mijn vijftiende. En nu, ineens, was het klaar. Verdriet had ik al gehad tijdens het schrijven van de laatste hoofdstukken. Tranen met tuiten heb ik geweend, terwijl mijn personages hun verhaallijnen noodgedwongen volgden, om die donderende climax te bereiken waarover Peter het hierboven had.
Nu zijn we een halfjaar verder, heb ik werk van Clemens van Brunschot en Eisso Post geredigeerd (en me daar heel erg bij geamuseerd), heb ik Pen Stewart begeleid bij het uitwerken van haar Wintercode voor de Luitingh Manuscriptenwedstrijd waar ze tot mijn grote genoegen op de longlist terechtkwant (wat nog gevierd moet worden met een pannenkoekenfestijn), en probeer ik - worstelend met de fibromyalgie - de verhalenworkshop op Pure Fantasy toch tot een goed einde te brengen. En hoewel ik af en toe aan een nieuw fantasyproject werk, en aan een zogenaamd literaire roman, toch voel ik een gemis, een twijfelen. Zal ik ooit weer...? Weet je wel.  
Misschien moet ik er niet te veel over nadenken. En gewoon doen. Butt in chair, zoals Wim Stolk het placht te zeggen. En zwerkstaren. Dat doe ik veel de laatste tijd. Orion staat elke avond zo helder boven onze achtertuin dat ik er niet naast kan kijken. En tijdens het zwerkstaren denk ik aan Wim, en aan John.
En dan ga ik maar weer wat verhaalweven. *glimlach*

vrijdag 18 januari 2013

Reflecties in de nacht

Wanneer de pijn zo erg is dat ik er midden in de nacht wakker van word en niet meer kan slapen omdat ik niet meer weet hoe ik moet liggen om mínder pijn te hebben, baant de vraag ´waarom?’ zich ongewild door al mijn andere gedachten heen. Ondanks dat het een zinloze vraag is, want een antwoord is er niet.

De pijn kwam, nestelde zich in al mijn gewrichten, in al mijn spieren en beïnvloedt zo al jarenlang mijn hele wezen – zonder de intentie om ooit eens weg te gaan. Ik ben blijkbaar een goede gastvrouw, zorg dat ik sterk genoeg ben om de pijn te dragen. Dat er dagen zijn dat ik niet weet waar kruipen, dat er dagen zijn dat ik liefst in een hoekje zit te janken als een dier in nood, daar trekt de pijn zich niets van aan. Laat staan van het feit dat ik er mijn baan door verloor.
Dat zijn de zwaarste momenten: beseffen dat er geen baan meer in het verschiet ligt, tenminste, niet in de 9-to-5 zin van het woord. Ik werk thuis: ik schrijf, ik redigeer – en ik durf te zeggen dat ik er best goed in ben. En als ik eerlijk ben:de pijn zou me wel eens in deze richting geduwd kunnen hebben. Niets gebeurt zonder reden. Indien ik mijn fulltime baan als psycholoog behouden had, was er van de serie Zeríans Vloek (Kramat Uitgeverij) wellicht nog lang geen sprake geweest, evenmin als van de verhalenbundel Balanceren (Parelz Uitgeverij). Elk nadeel heeft ook zijn voordeel, maar in mijn geval had het nadeel iets minder zwaar mogen doorwegen.

Nu, midden in de nacht, wanneer ik dit stukje schrijf, schijnt de maan op de ondergesneeuwde tuin. Een feeëriek zicht, waar ik even de tijd voor neem. Want als er iets is wat je leert wanneer je lichaam zo beperkt wordt in doen en laten, leer je te genieten van kleine dingen. Dramatisch? Nee, realistisch. Pijn is voor mij, en vele andere mensen met fibromyalgie, een constante aanwezigheid die van grote invloed is op dag en nacht. Om die pijn te kunnen dragen, moet je niet alleen sterk zijn, je moet ook een goed netwerk hebben. Een netwerk dat bereid is je te steunen op de goede en de minder goede, en ook de ronduit slechte momenten. Een netwerk dat bestaat uit specialisten en dierbaren. Vrienden. Familie. Gezin. In mijn geval ook katten *grinnik*
Ik ben intussen aan het leren om het leven op een andere manier te benaderen. Soms lukt dat beter dan andere keren. Er zijn immers verschillende factoren die bijdragen tot een versterking van de pijn en het continue wikken en wegen over wat ik wel en niet mag doen, drukt niet zelden zwaar op mijn gemoed. Het feit dat ik me ook sociaal niet meer zo vrij kan bewegen als vroeger, heeft een ander soort (irreële?) angst gewekt: wat als ik vergeten word? En toch. Ja, pijn heeft me gevormd, maar als ik mensen uit mijn omgeving mag geloven, is dat een verandering ten goede geweest. Toch zou ik er niet om treuren, mocht de pijn genoeg van me krijgen. Echt niet.